Het was ondertussen zonsondergang. Hij ging zitten, fris van het bad, en daarna werd er niet veel gezegd tot de gevangenisbewaarder kwam, bij hem ging staan en zei ‘Socrates, bij u zal ik niet de vervelende ervaring hebben die ik bij anderen heb, dat ze kwaad worden en tegen me vloeken als ik tegen ze zeg dat ze op last van de overheid het gif moeten drinken. Ik heb u, in deze dertig dagen, leren kennen als de fatsoenlijkste, vriendelijkste man die hier ooit is terechtgekomen. Zo weet ik zeker dat u op mij niet kwaad bent, want u weet wie verantwoordelijk zijn. Het ga u goed en probeer zo rustig mogelijk te verdragen wat onvermijdelijk is.’ Daarbij barstte hij in tranen uit, draaide zich om en ging weg.
Socrates keek hem na en zei: ‘U ook, het ga u goed.’ Kom, Kriton, laten we doen wat hij zegt. Laat het gif brengen.’ Kriton zei daarop: Maar Socrates, volgens mij is de zon nog op de bergen en nog niet ondergegaan. Anderen drinken pas laat na de aankondiging, nadat ze uitgebreid hebben gedineerd en gedronken en soms iemand bij zich hebben gehad naar wie ze op dat moment verlangden. Er is nog tijd.’
‘Het is logisch, Kriton’ zei Socrates, ‘dat mensen dat doen. Ze denken er iets mee te winnen. Maar het is even logisch dat ik dat niet ga doen. Ik wil me niet belachelijk maken door me vast te klampen aan dit leven, terwijl er niets meer is.’
De man die het gif had klaargemaakt, bracht het in een beker mee. Toen Socrates de man zag, zei hij. ‘Meneer, u heeft verstand van deze dingen, wat moet ik doen?’ ‘Niets anders dan nadat u gedronken hebt rondlopen tot u een zwaar gevoel in uw benen krijgt en dan gaan liggen. Zo doet het gif zelf zijn werk.
Socrates nam de beker ontspannen, zonder te trillen, aan. ‘Ik bid dat het zo voorspoedig mogelijk mag verlopen’, zei hij en zette de beker aan zijn lippen en heel losjes, kalm dronk hij hem leeg. De meesten van ons hadden tot op dat moment hun tranen tamelijk goed kunnen inhouden, maar toen we zagen dat hij dronk, niet meer. Ook bij mezelf begonnen onwillekeurig de tranen te stromen. Kriton was al eerder van zijn stoel opgestaan omdat hij zijn tranen niet meer kon bedwingen en Apollodoros, die de hele tijd al onophoudelijk had gehuild, barstte nu helemaal in snikken uit. Tegen zijn wanhopige gehuil was geen van de aanwezigen bestand, behalve Socrates zelf. Die zei: ‘Wat doen jullie nu, raren. Ik heb gehoord dat je in stilte moet heengaan. Kom, wees nu rustig en houd je in.’
We schaamden ons toen we dat hoorden en hielden op met huilen. Hij liep rond en toen hij zei dat zijn benen zwaar werden, ging hij op zijn rug liggen. De man die hem het gif had gegeven, onderzocht zijn voeten, kneep er in en vroeg of hij het voelde en Socrates zei van niet. Daarna kneep hij in zijn benen en zo ging hij verder omhoog en liet hij zien dat hij koud werd en verstijfde. Wanneer het bij je hart is, zal je overlijden. Toen het ongeveer zover was dat het rond zijn buik koud werd, sloeg Socrates zijn mantel terug en zei ‘Kriton, we zijn Asklepios een haan schuldig. Geef hem die en verzuim het niet.’ Dat waren zijn laatste woorden.
Uit, Faidon van Plato, vertaling van Gerard Koolschijn, Atheneum, 1995