Of zou men kunnen zeggen dat zoals het oog, de hand, de voet en alle andere lichaamsdelen een duidelijke functie hebben, ook de mens een eigen functie heeft? Wat zou die functie kunnen zijn? De functie ‘leven’ is namelijk ook eigen aan planten. Wat wij zoeken is wat voor de mens karakteristiek is. We moeten dus leven dat alleen gekenmerkt wordt door voeding en groei opzij schuiven. Het leven dat vervolgens in aanmerking zou komen, is het leven waarin de waarneming centraal staat, maar dat is ook eigen aan een paard en alle andere dieren. Wat overblijft, en mensen anders maakt dan planten en dieren is een actief leven door middel van een ziel die werkt volgens een rationeel beginsel.
De functie van de mens is om te leven in overeenstemming met dit rationeel beginsel. We stellen dat de functie van een goed iemand erin bestaat deze dingen op juiste wijze te verrichten.
Met emoties bedoel ik begeerte, woede, angst, roekeloosheid, afgunst, vreugde, liefde, haat, verlangen, jaloezie, medelijden – in het algemeen gevoelens waarmee genot of pijn gepaard gaat. Met vermogens bedoel ik datgene wat we hebben wanneer van ons gezegd wordt dat we tot de genoemde emoties in staat zijn, bijvoorbeeld om woedend te worden, pijn te voelen of medelijden te krijgen. Met disposities bedoel ik datgene wat we hebben op grond waarvan het goed of slecht met ons gesteld is ten aanzien van de emoties. We hebben bijvoorbeeld een slechte dispositie ten opzichte van woede als we op heftige wijze of ongeremd woedend worden, en een goede dispositie, als we woedend worden op een manier die het midden houdt; en dit geldt ook ten opzichte
van de andere emoties. Nu zijn deugden noch ondeugden emoties, omdat de eerstgenoemde en niet de emoties maken dat we goed of slecht worden genoemd. Een andere reden is dat we om onze emoties niet geprezen of terechtgewezen worden – want men prijst niet iemand die bang is of woedend is, en men keurt evenmin hem die zonder meer woedend is, af, maar alleen de man die dat op een bepaalde wijze is. We worden echter op grond van onze deugden en ondeugden respectievelijk geprezen of terechtgewezen. Verder speelt een weloverwogen keuze bij woede of angst geen rol, de deugden zijn daarentegen wel vormen van een weloverwogen keuze, of vereisen althans een weloverwogen keuze. Bovendien zegt men dat wij worden ‘bewogen’, in zoverre wij emoties hebben, maar dat we, in het geval van deugden en ondeugden, in een bepaalde dispositie zijn en niet worden ‘bewogen’.
Bron: Aristoteles (2005). Ethica Nicomachea II (C. Hupperts & B. Poortman, Vert.; 3e druk, p. 88 & pp. 106-107). Damon. (Originele bron gepubliceerd in 335-322 v.C.)