De mens is geest. Maar wat is geest? Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het ‘zelf’ is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt, of is in de verhouding het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar ‘dat’ de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. De mens is een synthese van oneindig en eindigheid. Van het tijdelijke en het eeuwige, van vrijheid en noodzaak. Kortom, een synthese. Een synthese is een verhouding tussen twee. Maar zo beschouwd is de mens nog geen zelf. Verhoudt nu de verhouding zich tot zichzelf dan is die verhouding, het positieve derde en dat is het zelf. Een dergelijke verhouding die zich tot zichzelf verhoudt, een zelf dus, moet ofwel zichzelf hebben gesteld ofwel door iets anders gesteld zijn. Een dergelijke afgeleide gestelde verhouding is het zelf van de mens. Een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt en die in dat verhouden tot zichzelf, zich verhoudt tot iets anders. Om die reden kunnen er twee vormen van eigenlijke vertwijfeling zijn.
Uit: ‘De ziekte tot de dood.’ 1849 over vertwijfeling. (pseudoniem: anticlimacus)
Door de grote hoeveelheid mensen om zich heen te zien, door zich met allerlei wereldse zaken bezig te houden, door wijs te zijn in de gang van zaken in de wereld, vergeet zo iemand zichzelf... durft niet in zichzelf te geloven, vindt zichzelf te riskant, vindt het veel gemakkelijker en veiliger om te zijn zoals de anderen, om een kopie te worden, een nummer, een massamens. Nu blijft deze vorm van wanhoop vrijwel onopgemerkt in de wereld. Juist door zichzelf op deze manier te verliezen, verkrijgt zo iemand alles wat nodig is voor een vlekkeloze prestatie in het dagelijks leven, ja, om van het leven een groot ‘succes’ te maken…
Verre van iemand die denkt dat hij wanhopig is, is hij precies wat een mens zou moeten zijn. Uiteraard heeft de wereld over het algemeen geen begrip van wat werkelijk gruwelijk is. De wanhoop die niet alleen geen enkel ongemak in het leven veroorzaakt, maar het leven gemakkelijk en comfortabel maakt, wordt uiteraard op geen enkele manier als wanhoop beschouwd.
Op een gegeven moment is het hem bijna duidelijk geworden dat hij wanhopig is; maar op een ander moment lijkt het hem toch alsof zijn ongesteldheid een andere reden zou kunnen hebben... iets buiten hemzelf, en als dit zou veranderen, zou hij niet wanhopig zijn. Of misschien probeert hij door middel van afleiding of op andere manieren, bijvoorbeeld door werk en drukke bezigheden als afleidingsmiddel, door zijn eigen inspanningen onduidelijkheid over zijn toestand te behouden.
Uit: ‘De ziekte tot de dood.’ 1849 over vertwijfeling. (pseudoniem: anticlimacus)
(over passie) Om helder te hebben wat ik moet doen, niet wat ik moet weten, behalve voor zover een bepaald begrip aan elke actie moet voorafgaan. Het gaat erom mezelf te begrijpen... het gaat erom een waarheid te vinden die voor mij waar is, om het idee te vinden waarvoor ik kan leven en sterven.
Uit: Søren Kierkegaard, De dagboeken van Kierkegaard 1834-1854