De muur van Asgard
Achter mooie woorden schuilen vaak laffe gedachten.
Wat is het meest belangrijk? Weten hoe je een oorlog moet voeren of weten hoe je een vis vangt of tarwe zaait?
De goden hadden hun hallen in Asgard nog maar amper gebouwd of ze kregen al ruzie. Ze gingen met elkaar op de vuist. Lang voor koning Gylfi de regenboogbrug overstak, raakten de groen-met-gouden goden van het mooie weer en de goede oogsten, aangevoerd door Freyr en zijn vader Njord en zijn zuster Freya, slaags met de oorlogs-goden die onder leiding stonden van de allevader Odin en zijn zoon Thor.
Dit was de eerste grote oorlog in de wereld, maar hij viel niet te winnen en zowel de goden van de strijd als de groen-met-gouden goden raakten afgemat en uitgeput.
Het enige waar ze het over eens waren, was dat alles, maar dan ook alles, beter was dan nog meer oorlog. Dat leidde tot een wirwar van beloften en erewoorden en eindeloos gesteggel. Een woordenstrijd.
Toen de goden eens goed om zich heen keken, zagen ze dat hun imposante ontmoetingsplaatsen grotendeels waren verwoest.
De hal met de roodgouden pilaren... de hal die als een rots omhoog rees... de hal die gemaakt was van overlappende planken, zoals een boot... de door water omgeven hal Sokkvabekk met de verzonken vloer. Zelfs Walhalla lag in puin, de hal met zijn vijfhonderdveertig deuren en van speren en schilden gemaakt dak, waar Odin zich omringde met gevallen strijders.
'Als we geen vrede met elkaar sluiten', zei Odin, 'hoe kunnen we dan ooit veilig zijn voor onze echte vijanden, de reuzen?' De allevader wees naar de restanten van de kolossale muur die Asgard ooit omsloot.
Brokkelige tanden. Rottend. Groen uitgeslagen. Zijn hand fladderde naar de gigantische, ruwe rotsblokken die her en der in de velden lagen tussen het grazende vee.
'We beginnen bij het begin', zei Odin plechtig. 'We moeten eerst onze vestingmuur herstellen. Alles wat mensen bouwen, wordt binnen de kortste keren verlaten of vernield. Maar wij, de oorlogsgoden, zullen schouder aan schouder met de groen-met-gouden goden, bouwen op een fundament van vrede en ons voor eeuwig beschermen tegen onze vijanden.'
'Wie wordt onze bouwmeester,' vroeg zijn
vrouw Frigg. Wie van ons?'
'Tk kan gewassen laten groeien en rijpen,' zei Freyr, de leider van de groen-met-gouden goden, 'maar zo'n muur is een ander verhaal.' Idun, die de gouden appels van de jeugd bewaakt, schudde haar hoofd. ‘Ik weet niets van bouwen. Maar ik kan alle werkmannen elke dag een appel geven zodat ze, als de muur af is, nog even jong zullen zijn als op de dag dat ze eraan begonnen.'
'Het is echt geen onwil, zei Thors vrouw, de goudblonde Sif. 'We weten best hoe hard we die muur nodig hebben om ons tegen de reuzen te beschermen, of tegen wat voor duister onderwereldgespuis dan ook. Maar bouwmeesters zijn we niet. Geen van ons is hier geschikt voor.'
'Zelfs mij gaat dat niet lukken,' zei Thor.
'Kan-ik-niet en wil-ik-niet,' zei Odin.
'Dat zijn blijkbaar de enige woorden die jullie kennen.'
Sommige goden tuurden naar de bleekblauwe schedel van de hemel, anderen staarden naar hun voeten.
'Nou dan, Odin, teemde Loki, de gedaantewisselaar. Er lag een flikkering in zijn ogen en hij knipperde een paar keer snel met zijn lange, oranje wimpers. 'Hoe stel jij het je eigenlijk voor? Zeg op, wat ben je van plan?' Odin wierp hem een vernietigende blik toe.
'O, je gaat jezelf natuurlijk omtoveren in een troep trouwe reuzen, en het zelf doen!' Odin balde zijn rechtervuist.
'Net wat ik dacht,' treiterde Loki. En zo kwam het dat de wederopbouw van de grote muur nog maanden op zich liet wachten.
Na verloop van tijd kregen de mensen, reuzen en dwergen lucht van het plan van de goden om hun ingestorte muur weer op te bouwen, en op een heldere winterochtend zag Heimdall een eenzame ruiter dwars door Midgard galopperen in de richting van de regenboogbrug Bifrost. De poortwachter van de goden blies op zijn hoorn.
'Ik heb iets voor jullie,' zei de man.
'Iets?'
'Een aanbod.'
'Nou? Laat horen dan.'
De man bolde zijn harige wangen en blies een stoot smerige lucht in Heimdalls gezicht.
'Dat ga ik jou niet vertellen, oppasser.
Of ze horen het allemaal, of geen van allen. Trommel ze maar op.
'Thor kun je vergeten,' zei Heimdall. Die is al weken de hort op. Knokt met de reuzen, ruimt ze op voor we d'r last van krijgen.
'Alle anderen dan,' zei de ruiter, en hij klonk zo zelfverzekerd dat Heimdall nog een keer op zijn hoorn blies, en hem met een handbeweging verder wees over het gruizige pad dat onder een half ingestorte poort doorliep naar Ida's Vlakte, en naar de grote hal Gladsheim. Het Huis van de Vreugde.
Alle goden en godinnen baanden zich een weg over de vlakte, tussen de rondscharrelende schapen en het grazende vee door. Ze verzamelden zich tussen de ruïnes van Gladsheim, en de eenogige allevader nam de ruiter keurend op en gebaarde hem af te stijgen.
'Uw boodschap?' vroeg hij.
De ruiter schudde zijn hoofd. 'Nee, een boodschap heb ik niet, zei hij minzaam.
'Wat dan wel?'
'Ik heb gehoord dat jullie een mannetje zoeken voor die muur.'
'Meer dan een mannetje’, zei Odin. 'Werk-lui. Een hele ploeg. Een legioen'
'Ik zal het doen. Ik kan hem bouwen.' Er bewoog iets door Gladsheim, alsof er plotseling een lichte windvlaag voorbijtrok.
'Dus jij bent een metselaar,' zei Odin.
'Een meesterbouwer.'
'En hij zal een flink stuk breder en hoger worden dan de oude muur’, zei de ruiter.
'Geen zorgen meer over rotsreuzen of ijsreuzen of wat dan ook.'
'En de draak?' vroeg Sif.
'De draak al helemaal niet’, zei de ruiter.
'Die vreet alleen zwarte lijken, geen goudharige godinnen.'
'De goden hebben een gezegde...' begon Odin.
Maar de ruiter onderbrak hem ruw. 'Achttien maanden,' zei hij resoluut.
'Achttien,' herhaalde Odin. 'En wat moet het kosten?'
De ruiter stak zijn dikke onderlip naar voren en knikte. 'Mijn prijs,' zei hij bijna achteloos, alsof het om niet meer ging dan een vork hooi voor zijn paard. 'De schoonste van jouw schonen. Freya! De godin Freya!'
'Nooit!' brulde Odin.
'Je hebt me gehoord. Freya. Ze wordt mijn vrouw.'
Ondanks zijn solide gestalte werd de ruiter zowat omvergeblazen door een orkaan van geschreeuw en geloei.
Freya zat als bevroren op een ruw stuk steen. Zo roerloos dat er nog geen schakel in haar gouden halssnoer bewoog. Nog geen gouddraadje in haar kleding.
'Freya,' zei de ruiter opnieuw. 'Zo is het, en de zon. En de maan. De zon en de maan en Freya. Graag of niet.'
'Hoe durf je!' grauwde Odin.
'Wie niet waagt...' sneerde de ruiter.
'Uitgesloten, en dat weet je,' zei de allevader kil. 'Wegwezen, jij. Terug naar waar je vandaan komt.' Met een zwaai sloeg Odin zijn donkerblauwe mantel om zich heen en liep weg.
Onmiddellijk zette Loki zijn handen aan zijn mond. 'Odin! Odin! Niet zo snel!' riep hij. 'Overal mankeert wel wat aan, er is bijna geen plan dat gelijk perfect is. We moeten het beter bekijken. Dat is het minste wat we kunnen doen, onze gast heeft er tenslotte een heel eind voor gereden.'
Odin fronste, en zei tegen de ruiter of metselaar, of wat hij dan ook maar was, zich ver te houden van Gladsheim - en zijn paard erbij - terwijl de goden zijn aanbod bespraken.
'Het is uitgesloten dat we Freya op het spel zetten', zei Odin gedecideerd. 'De godin van de liefde. De meesteres van de magie. 'Loki, waar zit je verstand?'
'Luister,' zei Loki. 'We kunnen het voorstel van die man gebruiken..'
'Man?' zei Heimdall. 'Is-ie dat wel?'
'We kunnen het tegen hem gebruiken,' zei Loki. 'Wat als we hem zes maanden geven? Niet achttien maar zes?'
Freya was in tranen. En elke traan was als een amandel van zuiver goud
'Dat lukt hem nooit,' zei Heimdall. 'Niet binnen zes maanden.'
'Precies,' zei Loki, en hij grinnikte. 'Als hij ermee akkoord gaat, houden wij er een halve muur aan over. En wat kost dat ons?
Nul komma nul komma niks. En als hij het niet wil, nou, jammer dan?'
De goden en godinnen konden hier niets tegen inbrengen, en toch voelden sommigen dat er een luchtje zat aan Loki's plan.
'Was Thor er maar,' zei Odin, langzaam zijn hoofd schuddend. 'Veel hersens heeft hij niet, maar toch zou ik graag horen wat hij ervan denkt.
Freya, die doorkreeg dat ze werd gebruikt, was woedend op Loki en de goden. Ze kon bijna niet geloven dat de goden echt bereid waren haar op te offeren, en het idee beangstigde haar.
'Het bevalt me niks dat we de raad van die onbetrouwbare raddraaier opvolgen’, zei Odin. 'Maar aan de andere kant..' Loki maakte een hinnikend geluid, rende het geruïneerde Gladsheim uit en kwam terug met de ruiter en zijn fraaie hengst.
"Zes maanden,' zei Odin.
Het hoofd van de ruiter schoot omhoog. 'Onmogelijk.'
"Zes maanden,' zei Odin luider. 'Morgen is het de kortste dag van het jaar. Dus als je niet klaar bent op de langste...'
'Onmogelijk,' herhaalde de man. Maar toen viel zijn blik op de gouden godin en zijn verlangen werd zo hevig dat het hem deed sidderen.
'Nou?' zei Odin.
De ruiter slaakte een zucht. Hij schudde zijn hoofd. 'Zes maanden’, morde hij. 'Dan heb ik in ieder geval de hulp nodig van mijn paard Svadilfari?
De zilvergrijze hengst spitste zijn oren.
'Nee,' zei de allevader.
Odin, wat ben je toch een koppige bok, protesteerde Loki.
'En jij bent een gladde aal,' antwoordde Odin. 'Zelfs als ik je tong eraf zou snijden, zou je er nog iets op vinden om door te blijven praten.'
'Wat hebben we nou helemaal te verliezen als we die metselaar z'n paard laten gebruiken?' pleitte Loki. 'Hoe moet hij anders al die rotsblokken omhoog krijgen vanaf de steenmijn?'
De allevader bleef zijn bedenkingen houden. 'Hier kunnen we nog wel eens spijt van krijgen,' zei hij.
Maar alle andere goden en godinnen waren het met de raddraaier eens, op de arme Freya na dan - en dus gaven Odin en de ruiter elkaar hun erewoord, en de goden verzekerden hun meesterbouwer dat zijn veiligheid was gewaarborgd, en gaven hem en zijn hengst zes maanden om de muur op te bouwen.
Hoewel Walhalla, de majestueuze ontvangsthal van Odin, gedurende de oorlogen tussen de goden grotendeels was verwoest, stond er aan een kant nog steeds een massieve stenen trap, en toen Odin hem met zijn twee raven op zijn schouders beklom en op zijn zetel Hlidskjalf plaatsnam, kon hij alles wat er in de negen werelden gebeurde overzien. Maar het meest opzienbarende van dat moment gebeurde net buiten zijn eigen hal.
Terwijl de volle maan hoog door de hemel zeilde, leidde de metselaar zijn paard Svadilfari door de nachtelijke stilte naar beneden, langs een klein bos vol kreupelhout waarin nog geen vogel te horen was, naar een kalksteengroeve die zo groot was dat het wel een uur zou kosten om hem te doorkruisen.
De metselaar bekeek de hopen steen aandachtig - de tanden en kaken en gebroken ribben en botten van de ijsreus Ymir.
Toen spreidde hij achter Svadilfari een grof touwnet uit, bevestigde het stevig aan de hengst, en hief zijn houweel.
Lang voor de oostelijke hemel rood kleurde en de zuster van de maan uit haar bed kwam, had de metselaar al een geweldige berg stenen in het net overgeheveld, en Svadilfari had de hele vracht de helling op gesleept naar de brokkeltandenmuur.
Bij het krieken van de dag verlieten de goden en godinnen hun eigen hallen, of wat daar nog van restte, en liepen naar de plek waar de metselaar aan het werk was.
Ze zagen hoe hij de stenen met zijn moker bewerkte, ze bijschaafde, en stuk voor stuk begon in te voegen.
Odin knarste met zijn tanden. Wat heb ik gezegd?' gromde hij.
Loki keek naar de zwijgende goden en godinnen, en stak de draak met hun zenuwen. 'Zie ze daar nou staan!' riep hij. En hij balkte: 'Nu al in de rats!'
'Hoe kan die metselaar zo snel werken?' mompelde Odin. 'Wie hij ook is, menselijk is hij niet.'
In het hoge noorden is een winterdag zo kort dat hij al dooft nog voor hij goed en wel is opgegloeid. Maar ook de heldere lente, die 's ochtends zo fris is dat ze je adem verandert in wolkjes van mist, bood de goden en godinnen geen verlichting.
De snelheid waarmee de metselaar met hun muur vorderde, benauwde hen meer
en meer.
Aan het begin van de zomer kwam Thor, hoeder van de goden en veruit de sterkste van allemaal, eindelijk terug van zijn grote reuzenschoonmaak. Zijn slachtpartij!
Maar geen enkele god of godin toonde veel belangstelling voor zijn verhalen omdat ze zo inzaten over de metselaar en Svadilfari.
Thor krabde zijn hoofd. 'Wie heeft die afspraak gemaakt?' vroeg hij.
'Tk, natuurlijk,' antwoordde Odin.
De dondergod fronste. 'Maar wiens idee was het?'
Odin keek zijn zoon lelijk aan. 'Wie denk je?'
'Toch niet Loki, hè!' riep Thor uit.
Drie dagen voor de zonnewende moest alleen de grote toegangspoort nog worden gebouwd. Verder was de kolossale stenen cirkel helemaal af. Nog geen schilfer ontbrak.
Odin ontbood alle goden en godinnen in zijn hal, in een kring stonden ze om hem heen.
'Onze Freya!' riep hij met luide stem.
Onze Freya wordt geofferd aan een beest!
Onze wereld zal worden gehuld in duisternis!' De allevader sloeg zijn armen om zich heen en de godinnen huiverden. 'Geen zon meer, en geen maan, als blindemannen zullen we ronddolen. Of niet soms, Loki?' Voor de raddraaier kon antwoorden, stoof Freya naar het midden van de kring, oogverblindend en woedend, dreigend en bang.
‘Pas jij maar op,' waarschuwde ze Loki met een zachte stem. 'Wie met vuur speelt...' Maar Loki wapperde nonchalant zijn lange, bleke vingers recht voor haar neus. 'Belofte maakt schuld,' kaatste hij terug, 'niks meer aan te doen?'
Met een paar grote stappen was Thor bij Loki. Hij greep hem bij zijn schouders en kneep tot hij door zijn knieën zakte. De raddraaier slaakte een gil.
'Allemaal dankzij jou, nu zal je't oplossen ook. Hij kneep opnieuw en Loki krijste het uit. Maar in zijn vossenogen flakkerde al het begin van een idee.
Onder het hummen van een nogal grimmig klinkend deuntje leidde de metselaar de daaropvolgende nacht Svadilfari over het uitgesleten pad naar de steengroeve, en de vogels in het struikgewas hoorden het aan, verbijsterd dat er zo'n lelijk geluid uit een levend wezen kon komen.
Er luisterde nog iets.
Een jonge merrie.
Ze spitste haar elegante oortjes, en toen Svadilfari en zijn baas naderden, gooide ze haar goudgeschoende hoeven omhoog en huppelde met geheven staart het kreupelbosje uit.
De hengst hoorde haar, zag haar, rook haar; pijlsnel wervelde hij om zijn as, steigerde, en rukte zich los van zijn teugels.
De merrie zwaaide met haar zilveren staart.
Ze hinnikte o, zo verleidelijk en terwijl de hengst op haar af galoppeerde, verdween ze weer tussen de bomen.
'Nee!' brulde de metselaar. 'Nee! Nee!
Svadilfari!'
Ver boven hem, gezeten tussen hun nieuwe muren, hoorden de goden en godinnen hem roepen.
De hele nacht lang paradeerde de jonge merrie heen en weer en op en neer.
De hele nacht zat de hengst haar op haar hielen. En de hele nacht joeg de metselaar de twee achterna, grauwend en strompelend en struikelend en vloekend.
Tot eindelijk de zon in het oosten verscheen, in haar rijtuig van vonken uit het vurige rijk Muspell. De metselaar ranselde de grond met zijn houweel. Hij besefte dat de verloren nacht hem zijn buit had gekost.
'Belazerd!' schreeuwde hij. 'Belazerd door die slampampers!'
Hij hakte in op de bomen om hem heen tot ze krakend en piepend door hun knieën gingen.
De goden en godinnen haastten zich door de nog niet bestaande toegangspoort en renden over het pad naar de steengroeve.
'Erin geluisd! Door die troep goden en hun lellebellen!'
De goden en godinnen zagen hoe de man van gedaante veranderde. Opzwol. Groeide. Zo hoog als de olmen die nog overeind stonden. Het was een vuil kijkende rotsreus.
Geen van de goden durfde ook maar een stap in zijn richting te zetten, behalve Thor.
De dondergod cirkelde om hem heen, linksom, rechtsom... Hij gaf een geweldige brul en met één vuistslag verpulverde hij de hersenpan van de reus.
Nog dezelfde dag gingen de goden en godinnen aan de slag met de grote toegangspoort, en toen die af was, met hun eigen verblijven.
Ze schreeuwden en zongen, en geleidelijk aan verbleekten hun zorgen, en zelfs de herinnering aan hun zorgen.
'De hemel verhoede dat ik dit alles onthoud, zei Freya tegen Odin.
'De hemel verhoede dat ik het vergeet,' zei
Odin. 'Wie zijn we zonder herinneringen?' Maar in de goddelijke hoofden bleef toch iets achter, een kleine dam die de aanzwellende stroom van vredige gedachten hinderde.
De afwezigheid van Loki.
Sinds de bijeenkomst in Gladsheim, toen Thor hem zo had gedreigd en geknepen, had hij zich niet meer laten zien, en er was ook niemand die wist waar hij was gebleven.
Maar een maand of vijf later kreeg de poortwachter Heimdall hem op een avond in het oog.
De raddraaier kwam aan de overkant van Bifrost aanslenteren, in gezelschap van een nog heel jong veulen, en zonder een spoor van haast stak hij de brug over.
Heimdall staarde en wreef in zijn ogen.
Het veulen had acht benen.
'Ja,' zei Loki, 'nogal apart, hè?' Waarop de gedaantewisselaar hinnikte, precies op dezelfde manier als de merrie die de hengst van de reuzenmetselaar had verleid.
'O!' riep Heimdall uit. 'Het is niet waar!
Een merrie! Dat kan zelfs jij niet..' Loki trok zijn oranje wenkbrauwen op en
lachte Heimdall vierkant uit.
'Hoe heet hij?' vroeg Heimdall.
'Sleipnir. Hij is nog in de groei maar op een dag zal hij het allersnelste paard van de negen werelden zijn.'
Odin was blij Loki weer te zien. Hij was toch wel op hem gesteld, en zolang de raddraaier in Asgard rondhing kon hij hem ook beter in de gaten houden.
Daarbij was hij erg onder de indruk van het grijze veulen, dat nog steeds wat wankel op zijn benen stond.
"Waar heb je hem vandaan?' vroeg de allevader.
Het gezicht van de gedaantewisselaar vertrok in een vreemd lachje dat steeds onheilspellender werd, duivels haast.
'Aah,' mompelde hij, en het was alsof hij zich een lange, lange reis herinnerde.
'Loki?'
'Hij is voor jou,' zei de raddraaier. 'Alsjeblieft, Odin. Hij zal je brengen waarheen je maar wilt, over land, over water, door de lucht?
'Waar heb je hem vandaan?' vroeg de allevader opnieuw.
Loki's ogen vernauwden zich. 'Waar beenderen op botten vallen', zei hij, 'en bloed zich mengt met bloed. Daar vond ik hem. We bleven gewoon aan elkaar plakken?