Thors grote reis naar Utgard
Denk eraan dat een dagtocht door de fjorden en bergen zomaar tien dagen kan duren.
De zomer begint laat in het noorden. En vertrekt alweer snel. Maar toch, die eerste zomerochtend... zo blauw, zo blauw dat je gelooft dat ze voor altijd blauw zal blijven. Je bloed gaat sneller stromen, en ook voor de goden in Asgard lonkte de wijde wereld, waarin ze zichzelf, en anderen, weer eens konden bewijzen wat ze waard waren.
'Ik ga naar Utgard,' kondigde Thor aan.
Naar het fort van de Reuzenkoning. Avontuurliiker kun je het niet krijgen.
'Dan ga ik met je mee,' zei Loki. 'Want zonder mijn hersens maakt hij gehakt van je?'
Bij het krieken van de dag spanden Thors bedienden zijn bokken Brokkeltand en Knersetand voor zijn strijdwagen, en terwijl heel Asgard, zelfs Heimdall, nog in diepe rust was, ratelden Thor en de raddraaier over de regenboogbrug en zetten koers naar Midgard.
Na een lange dag rijden arriveerden ze tegen de avond bij een boerderij.
'Een armoedige bedoening,' zei Loki.
En dat was het ook. De muren waren gemaakt van puin en aarde, en leken meer op hoog opgeschoten onkruid dan op iets wat door mensen was gebouwd.
'Zolang we een degelijke hap krijgen, vind ik alles best’, zei Thor.
Maar hoewel boer Egil en zijn vrouw behoorlijk trots en opgewonden waren toen ze hun bezoekers herkenden, en ze meteen onderdak beloofden, konden ze hun gasten niets anders bieden dan een kom dunne groentesoep. Dat was alles wat ze hadden.
'Zelfs geen konijnen?' vroeg Thor.
'Of een kippetje?' probeerde Loki.
De boerin zuchtte en schudde haar hoofd.
'Goed,' zei Thor, 'dan slacht ik mijn twee bokken.'
Zo gezegd, zo gedaan. Hij slachtte ze, en vilde ze, en de dankbare boerin sneed ze in stukken en deed ze in de pan.
'Als je ervan eet,' zei Thor tegen Egil en zijn vrouw, 'dan moet je alle botten weer op de huiden gooien. En je mag er in geen geval een breken of beschadigen. De ogen van de dondergod flitsten naar de zoon en de dochter van de boer, Thialfi en Roskwa.
'Hé, ik zei wat, luisteren jullie wel?'
'Ja, hoor,' zei Thialfi.
'Echt wel!' zei Roskwa.
Thialfi was veertien en volop in de groei.
Hij had zo'n honger, en het was zo lang geleden dat hij vlees had gegeten, dat hij - toen Thor even niet oplette - het dijbeen van een van de bokken brak en het merg eruit zoog.
Pas de volgende ochtend, toen Thor zijn hamer Mjöllnir boven de huiden en botten hield, en met een korte zegening de dieren weer tot leven wekte, ontdekte hij wat er was gebeurd. De dondergod zag dat een van de bokken een lamme achterpoot had, en gaf een luide brul. Zijn wenkbrauwen bewogen woest op en neer alsof ze een eigen wil hadden. Wie heeft het gebroken?' riep hij. 'Wie heeft dat bot vernield?' Thor klemde zijn hand om zijn hamer, en Roskwa en haar ouders lieten zich op hun knieën vallen.
Alleen Thialfi bleef staan, hoewel hij over zijn hele lichaam trilde. 'Ik,' zei hij dapper.
'Ik heb het gedaan.'
'Neem mijn land,' zei de boer met brekende stem. 'Mijn boerderij. Alles. Maar spaar ons.'
Toen hij zag dat ze doodsbang waren, kalmeerde Thor weer wat. Hij snoof. Hij woelde door zijn rode haar.
Goed, maar Thialfi en Roskwa neem ik mee, zei hij. 'Ik ben op weg naar Utgard en ik kan wel een paar bedienden gebruiken.' De boer staarde naar de grond; zijn vrouw begroef haar gezicht in haar handen.
Thor liet Knersetand en Brokkeltand en zijn strijdwagen onder de hoede van de boer achter, en zette zijn reis samen met Loki en de kinderen te voet voort. De hele dag lang trokken ze verder naar het noorden.
'Utgard,' vroeg Roskwa, 'Wat is dat eigenlijk voor een plek?'
'Recht voor ons,' zei Loki, 'aan de andere kant van de oceaan, ligt het rijk van de reuzen.'
"Ja, dat weet ik,' zei Roskwa. 'Jotunheim.
Maar waar ligt Utgard?'
'Utgard ligt in het midden van Jotunheim,' antwoordde Loki. 'Het is een kolossaal fort, en het wordt bewoond door de Reuzenkoning?
‘En geen enkele god heeft er ooit een voet binnen de deur gezet’, zei Thor.
Op Loki's gezicht verscheen een scheef glimlachje. 'Maar wij doen dat straks wel.
En jullie, geluksvogels die jullie zijn, gaan het allemaal meemaken.'
Het viertal maakte die avond korte metten met het grootste deel van de door Thor
en Loki uit Asgard meegebrachte proviand, en Thialfi kon zijn ogen niet van de donder-god afhouden, en was diep onder de indruk van zijn woeste bos rood haar, zijn gespierde armen, zijn hamer. En toen ze uitgegeten waren en zich klaarmaakten voor de nacht, verzekerde hij zich ervan dat hij zo dicht mogelijk bij Thor lag.
Zachtjes braken de golven op het strand; ze sliepen onder de sterren.
Thialfi, die al vroeg op was, vond een oude, krakkemikkige roeiboot, nauwelijks zeewaardig, en hoewel Thor sterk was als een beer, kostte de overtocht naar Jotunheim hem de hele dag.
Toen ze aanmeerden, sprintte Thialfi meteen weg en kamde de omgeving en het bos uit, op zoek naar een geschikte slaapplek.
'Hij kan harder lopen dan wie dan ook bij ons in het dorp,' zei Roskwa vol trots tegen Thor en Loki.
'Uitgestorven,' rapporteerde Thialfi, 'het enige wat ik heb gevonden is een schuur - ik denk tenminste dat het een schuur is, al ligt de ene kant helemaal open.' Ook Loki en Thor stonden voor een raadsel.
'Het lijkt meer op een soort hal,' zei Thor.
'Een enorme hal?'
'We moeten het er maar mee doen,' zei
Loki, 'en hopen dat we morgen iets beters tegenkomen.'
'En ook hopen dat we dan iets te eten vinden,' mopperde Thor. 'Er zijn alleen nog een paar kruimels over.
De vier zochten een plekje in het gebouw, dicht bij de opening. Maar ze sliepen nog maar net toen ze werden gewekt door een schurend, ritmisch geluid. Een soort donker gerommel.
Thor schoot overeind. 'Wat was dat?'
De grond begon te bewegen.
'Een aardbeving,' riep Roskwa. 'Het is een aardbeving!'
'Misschien kunnen we beter wat verder
naar binnen gaan, zei Loki.
'Het is pikkedonker,' zei Roskwa. 'O, hadden we maar...'
Het viertal stommelde dieper het gebouw in, en toen ontdekte Thialfi een zijkamer.
'Hier is het helemaal om te stikken,' klaagde Roskwa.
'En goor,' zei Loki.
'Kan zijn,' zei Thor. 'In ieder geval is het rustiger, en niemand komt hier zomaar binnen. Ik ga in de deuropening liggen en hou m'n hamer bij de hand.'
Ze rolden zich alle vier weer op, maar van slapen kwam niet veel terecht, omdat ze steeds wakker werden van hetzelfde schurende gerommel, al was het nu meer gedempt.
Toen het licht begon te worden stond Thor op, verliet de zijkamer, en liep het gebouw uit. Hij zag dat hij zich op een open plek in het bos bevond, en recht voor zijn neus lag een man languit op de grond. Hij was tien keer zo groot als Thor, zo groot als een pijnboom. De reus snurkte en gromde - het was het geluid dat hen alle vier de hele nacht uit de slaap had gehouden.
De dondergod fronste. Hij deed de magische riem om die hij ooit van een reuzin had gehad, en voelde de kracht door zijn lichaam trekken, steeds sterker, tot hij hem nauwelijks meer kon bedwingen.
Op dat moment ontwaakte de reus en sprong overeind. Geschrokken zette Thor een stap achteruit, en besefte dat hij zijn kans had verspeeld de reus een flinke mep met zijn hamer te verkopen.
'Wie ben je, huh?' gromde Thor.
'Skrymir,' bulderde de reus, en Thor werd zowat omvergeblazen door de golf van smerige lucht die uit zijn mond kwam. De reus keek vanuit de hoogte neer op de donder-god. 'Wie jij bent, hoef ik niet te vragen.
Rood haar, rode baard. Die hamer. Wat moet je hier?'
Skrymirs stem was zo luid dat Loki, Thialfi en Roskwa er wakker van werden, en even later kwamen ze alle drie naar buiten.
'Aha!' riep Skrymir uit. '1k zie dat jullie in mijn handschoen hebben geslapen.'
De reus bukte zich en raapte hem op - de grote zaal met de benauwde zijkamer, die bedoeld bleek te zijn voor de duim van de reus.
'Waar gaan jullie naartoe?' vroeg Skrymir aan Thor.
'Utgard. Het fort van de Reuzenkoning.
'Utgard! Pas dan maar op.
Niet echt een plek voor klein grut.'
Thor wierp een nijdige blik op Skrymir, en klemde zijn vuist wat vaster om de steel van zijn hamer, maar de reus leek dat niet te zien.
'Waarom reizen we niet samen verder?' vroeg Skrymir. Ik moet toch die kant op.'
"O, da's best,' zei Thor, nogal overrompeld door de hartelijkheid van de reus.
‘Eerst maar eens een hapje eten,' zei Skrymir. Hij liet zich op de verende bosgrond zakken en opende zijn rugzak.
Thor en Loki en Thialfi en Roskwa rammelden, en toen ze hun eigen kliekjes op hadden, werkten ze alles naar binnen wat Skrymir voor ze had uitgestald. Gekookt varkensvlees, gesmoorde ribbetjes, witte kaas, blauwschimmelkaas, knapperig brood...
"Mooi,' baste de reus, 'jullie rugzak kan wel in de mijne, dan draag ik ze allebei, goed?' De hele dag liepen de vier reisgenoten door het naaldbos, al konden ze Skrymir maar met moeite bijhouden. Ze waren de hele tijd buiten adem, zelfs Thialfi had het zwaar.
Toen het begon te schemeren, plofte de reus onder een eik en wachtte tot de vier hem weer hadden ingehaald.
'Tja,' zei hij. 'Dat wordt weer een nachtje onder de blote hemel, vrees ik. Tenzij jullie liever in mijn handschoen kruipen. Skrymir schudde van het lachen, en alle vogels in de eik vlogen protesterend weg.
'Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik ben zo moe als een hond,' zei de reus tegen Thor. 'Als jullie nog honger hebben, ga gerust je gang. Er is nog genoeg over.' Hij gooide zijn rugzak van zich af, strekte zich uit en sloot zijn ogen. Twee minuten later snurkte hij er op los.
Meteen greep Thor de rugzak van de reus. Maar hoewel hij met beide handen aan de metalen sluitingen sjorde, kreeg hij er geen beweging in. Hoe meer hij rukte en trok, hoe vaster ze leken te zitten. Het lukte de dondergod niet de rugzak te openen.
Thor gromde, en zijn maag knorde. Toen hij in de gaten kreeg dat hij zijn tijd verspilde, laaide de woede als een steekvlam in hem op, en hij smeet de rugzak weg, stampte naar Skrymir en gaf hem een geweldige klap op zijn voorhoofd met Mjöllnir.
De reus hees zich overeind en knipperde een paar keer met zijn ogen. 'Wat was dat nou?' vroeg hij. 'Of viel er een blaadje op mijn hoofd?'
Thor schokschouderde.
'Trouwens, waarom zijn jullie nog op?
Hebben jullie lekker gegeten?'
Thor gaapte. 'We wilden net gaan slapen,' 1oog hij. 'Mooi genoeg geweest voor vandaag, dus welterusten dan maar.'
Thor, Loki en de kinderen zochten een plaatsje onder een boom iets verderop, maar ze konden geen van allen de slaap vatten.
Thialfi en Roskwa waren te bang, en bovendien steeg er opnieuw een doordringend gesnurk op. Thor zelf was nog steeds beduusd omdat zijn door de dwergen Brokk en Eitri gesmede hamer het voor het eerst had laten afweten.
Tegen middernacht was Thor razend.
Zelfs de wielen van zijn donderende bokkenwagen maakten nog niet zo'n herrie als Skrymirs gesnurk. Hij vloog overeind, zwaaide met zijn hamer, en liet hem met volle kracht op de schedel van de reus neerkomen.
Skrymir ging weer rechtop zitten. 'Nou moe!' riep hij uit. 'Viel er nu een eikel op mijn hoofd? En Thor, wat scharrel jij daar rond zo midden in de nacht?'
'Ik werd ineens wakker,' zei Thor. 'Er is nog tijd genoeg voor een paar uurtjes slaap.' Maar de slaap wilde niet komen. De dondergod lag in het donker te staren, zichzelf bezwerend dat hij de reus met zijn derde klap voor eens en altijd zou uitschakelen. Toen de reus net voor het licht werd nog steeds onder zeil was, sloop Thor naar hem toe. Hij hief Mjöllnir hoog in de lucht en jaste hem met een enorme zwaai in Skrymirs hersenpan.
De reus wreef over zijn wang en ging zitten. 'O!' riep hij uit. Jij weer, Thor! Zitten er soms vogels daar boven in de boom? Toen ik wakker werd, was het net of er vogelpoep op mijn gezicht viel.'
Thor begreep er niets meer van. Tot drie keer toe had zijn hamer hem in de steek gelaten, en hij had geen idee waarom.
Nou ja, laat maar, hoogste tijd dat jij en je kameraadjes in beweging komen. Het is trouwens niet zo ver meer naar Utgard.
Nijdig draaide Thor zich naar Loki en de kinderen. 'Overeind jullie, stelletje niksnutten!' riep hij.
'Ik heb je trouwens horen mompelen dat je nog nooit iemand hebt gezien zoals ik, zei
Skrymir tegen Thor. 'Nou, ik mag dan wel veel langer zijn dan jij, maar in Utgard zijn er aardig wat reuzen die nog een stuk groter zijn dan ik, dus laat me je één goed advies geven. Ga daar vooral niet lopen bluffen en brallen. Dat pikken de Reuzenkoning en zijn volgelingen namelijk niet.'
Thor had grote moeite zich te beheersen, maar wat kon hij anders dan zwijgen en luisteren?
'Als je slim bent,' zei Skrymir, 'maak je nu meteen rechtsomkeert. Maar mocht je per se verder willen naar Utgard, dan moet je vanaf hier wat meer oostwaarts. Op een gegeven moment kom je op een hoogvlakte, en helemaal aan het einde daarvan kun je de vestingmuren zien.'
De reus keek neer op
Thor. 'Ikzelf’, zei hij met een handbeweging naar het noorden, 'ga de bergen daar in.'
Skrymir tilde zijn rugzak op. Hij slingerde hem over zijn rechterschouder en stampte weg, zonder verder ook maar een woord te zeggen. Nog lang nadat hij uit het zicht was verdwenen, konden de vier reizigers hem door het bos horen kraken.
'Klein grut... Rechtsomkeert maken….' bauwde Thor de reus na. 'De ene belediging na de andere. Hoorden jullie dat niet?'
‘Maar hij heeft je wel geholpen,' zei Roskwa. 'Met je rugzak en zo.'
"Zodat hij ons stiekem uit kon lachen,' zei Thor, 'toen we die van hem niet open kregen.'
'Hij heeft al zijn eten met ons gedeeld,' zei Thialfi. 'Dat gekookte varkensvlees...' Thor krabde in zijn baard. 'Drie slagen,' mompelde hij. 'Die drie slagen... Daar zit meer achter. Hij moet een of andere sterke bezwering hebben gebruikt om z'n huid te redden.'
Even stonden de reisgezellen zwijgend bij elkaar.
"Nou ja,' zei Loki. 'Nu is hij weg, en opgeruimd staat netjes.'
.
Niet veel later staken Thor, Loki en de kinderen een langgerekte heuvelrug over, waarin drie vreemd gevormde kuilen zaten. Elk gat was min of meer vierkant, met loodrecht aflopende kanten, en een ervan was buitengewoon diep.
'Heel vreemd’, zei Loki nadenkend. 'Zoiets heb ik niet eerder gezien.'
Toen de reizigers afdaalden naar de vlakte, zagen ze in de verte Utgards nogal dreigend ogende vestingmuren opdoemen. Ze bleken opgetrokken te zijn uit grijs graniet waarin nog niet het kleinste glimmertje schitterde, en waren heel wat hoger dan de grote muur van Asgard of de muur rond Thors eigen burcht Bilskirnir.
Er zat een enorme, ijzeren traliepoort, maar een poortwachter viel nergens te bekennen, en zelfs toen Thor een paar keer flink rammelde bleef het erachter doodstil.
Dus klemde de dondergod zijn vuisten om twee van de spijlen en wrikte ze uit elkaar.
‘Jij... bruut!' zei Loki glimlachend.
Thialfi en Roskwa keken vol eerbied naar Thor op.
Met grote stappen liep Thor op het fort van de Reuzenkoning af en beende zonder aarzelen door een openstaande deur naar binnen, gevolgd door Loki en, op iets grotere afstand, Thialfi en Roskwa, die zich allebei behoorlijk zenuwachtig voelden.
In het sombere schemerdonker, dat her en der wat werd gebroken door het flikkerlicht van massieve, in manshoge koperen kandelaars gestoken kaarsen, zagen ze tientallen reuzen en reuzinnen - allemaal erg groot en sommigen enorm - die het zich gemakkelijk hadden gemaakt op een aantal tegen de zijmuren geplaatste houten banken. Tegenover de banken stonden schraagtafels, waarop sommigen hun voeten lieten rusten.
Toen ze de vier reizigers in het vizier kregen, begonnen de reuzen te joelen en te sissen, en een groepje jonge reuzen trakteerde Roskwa op een luid wolvengehuil, wat haar nog nerveuzer maakte dan ze al was. Ze probeerde zich achter Thor te verschuilen. Maar om eerlijk te zijn begon ook Thor zich steeds ongemakkelijker te voelen.
Aan het uiteinde van de zaal, wat afgezonderd van de rest, zat een reus met een massieve stierennek. Hij droeg een zware, gouden ketting, dus Thor nam aan dat hij de Reuzenkoning was en liep naar hem toe.
'Gegroet,' begon hij.
Thor had net zo goed niets kunnen zeggen. De reus leek hem niet eens te hebben opgemerkt. Zijn gezicht was uitdrukkingloos.
'Gegroet, zei Thor, een stuk luider deze keer.
De blik van de Reuzenkoning dwaalde langs zijn neus naar beneden. 'Ik ben niet doof, zei hij.
Met een trage beweging reikte hij naar zijn drinkbeker, klokte wat bier naar bin-nen, gebaarde naar Thor en zijn metgezellen dat ze dichterbij mochten komen, bekeek ze stuk voor stuk aandachtig, en snoof.
Thor begon zijn geduld al te verliezen.
'Vreemd dat mijn boodschappers me nog niet hebben geïnformeerd over je komst,' zei de Reuzenkoning. 'Uitgerekend jij! Maar ja, 't gaat nooit zo snel vanuit die rimboe van jullie.' Thor wierp hem een nijdige blik toe. Daarna keek hij naar de kroes met bier en likte zijn lippen. Hij snakte naar een slok.
Maar de reus liet zich niet opjagen. 'Of heb ik het mis? Je bent het niet eens, hè,
Thor de dondergod? In ieder geval ben je een stuk kleiner dan ik dacht.'
Thors gezicht werd rood. Hij was woest.
Eigenlijk ben je maar een miezerig opdondertje. 'Een opdondertje en drie dreumesen!' Thors tanden knarsten net zo hard als die
van zijn bok Knersetand.
De Reuzenkoning zuchtte. 'Enfin, je bent vast een stuk sterker dan je eruitziet,' zei hij.
'Dat is te hopen in elk geval. Niet iederéén is welkom in Utgard, weet je. Alleen degenen die ergens in uitblinken, in een ambacht of zo, of in een of andere liefhebberij.' De reus nam nog een teug van zijn bier, en trok een twijfelend gezicht. 'lemand van jullie die toevallig ergens goed in is?'
Loki, die nergens zo van kon genieten als van andermans leed, had plezier in de slinkse manier waarop de Reuzenkoning Thor vernederde, al stond het hem tegelijkertijd ook tegen. Even was hij in twijfel.
'Ik!' riep hij toen uit. Ik ben ergens goed in. Geen enkele reus hier kan zo snel eten als ik, en ik ben bereid dat te bewijzen.'
De reus sperde zijn ronde ogen wat verder open, tuitte zijn vlezige lippen, en knikte. 'Dat zou niet gek zijn,' zei hij. 'Ja, echt een prestatie. Hoe zei je ook alweer dat je heette?'
'Dat heb ik nog niet gezegd,' antwoordde de raddraaier.
'Nou?'
'Loki.'
'Aha,' zei de Reuzenkoning, en zijn blik werd ineens een stuk behoedzamer. 'Loki, juist. De raddraaier. Zijn vinger schoot uit naar een reus die achter in de zaal zat.
'Tij daar, Logi!' brulde hij. 'Hier komen! Jij neemt het op tegen Loki.' De Reuzenkoning instrueerde zijn bedienden en even later droegen ze een lange tafel de zaal binnen, die helemaal vol lag met stukken vlees - ribstukken en karbonaden en kluiven en bouten en poten.
Voor Thor, die niets meer had gegeten sinds het vroege ontbijt van de dag ervoor, en ook nu geen hap van al dat voedsel mocht nemen, was dit een bijna onverdraaglijke aanblik.
Loki en Logi gingen allebei aan een uiteinde van de tafel zitten en begonnen te eten.
Ze hapten en kauwden en slikten, en elke keer trokken ze hun stoel een stukje verder,
Loki langs de ene, en Logi langs de andere kant van de tafel. Tot ze elkaar uiteindelijk precies in het midden tegenkwamen.
Alle twee hadden ze zonder ook maar een moment op te kijken doorgegeten, en Loki zat zo verschrikkelijk vol dat hij er geen hap meer bij had kunnen krijgen. Maar hoewel Loki en Logi samen de hele berg vlees hadden weggewerkt, had Logi ook nog eens alle botten opgegeten, en de tafel erbij.
Alle reuzen in de zaal joelden en zwaaiden met hun armen.
'Snel, zei de Reuzenkoning tegen Loki.
'Erg snel, Loki. Maar niet snel genoeg.' Toen zakte zijn blik naar Thialfi. 'En jij, jongeman! Hoe zit het met jou?'
‘Sprinten’, zei Thialfi.
'Sprinten?'
'Hij kan harder lopen dan wie dan ook bij ons in het dorp’, zei Roskwa. 'Ja hè, Thialfi?'
'Is het heus?' zei de Reuzenkoning. 'In dat geval zou hij net zo snel moeten zijn als... net zo snel als...'
'Welke reus dan ook,' zei Loki behulp-
zaam. 'De hele zwik hier.' Hij boerde.
Alle reuzen klosten de zaal uit, op de voet gevolgd door de vier reizigers, en liepen naar een vlak veld dat net buiten de smeedijzeren toegangspoort lag, de poort die Thor had opengewrikt.
De Reuzenkoning wenkte een jonge reus.
'Dit is Hugi, zei hij tegen Thialfi, 'en hij is ongeveer even oud als jij. Wat spreken we af? Drie pogingen?'
Toen Thialfi en Hugi hun eerste race liepen kwam de jonge reus op zo'n grote voorsprong dat hij zich na de finish omdraaide, en een paar stappen terug zette naar Thialfi.
De Reuzenkoning keek neer op Thialfi en gromde. 'Dat zal toch echt beter moeten, jongen. Of was je alleen wat aan 't oefenen voor de volgende race?'
Thialfi probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen.
'Maar goed, snel ben je, dat moet ik toegeven. Zo hard heb ik een gewoon mens nog nooit zien lopen?
Tijdens de tweede wedloop tussen Thialfi en Hugi raakte Thialfi nog verder achterop, en toen ze het voor de derde keer tegen elkaar opnamen, kon Hugi teruglopen vanaf de eindstreep, en een naar adem snakkende Thialfi passeren toen die nog niet eens op de helft was.
'Snel,' zei de Reuzenkoning. 'Erg snel, Thialfi. Maar niet snel genoeg?'
De reuzen en hun gasten gingen terug naar de zaal.
Welnu,' zei de Reuzenkoning, 'het zou niet netjes zijn het meisje uit te dagen, want zij is nog te jong. En zo komen we dus bij jou, Thor, want we weten hier natuurlijk allemaal dat je flink kunt opscheppen over al je vaardigheden, maar wat zijn die nu echt waard? Of ben je gewoon een windbuil?' De dondergod schraapte zijn keel.
'Drinken,' grauwde hij, 'drinken! Ik drink
iedereen onder de tafel?
'Zoiets dacht ik al,' zei de Reuzenkoning, en onmiddellijk liet hij zijn schenker bij zich komen, en droeg hem op de grote drinkhoorn te vullen.
'Hier drinken we uit,' zei de Reuzenkoning, terwijl de schenker behoedzaam de overvolle hoorn tussen Thors handen plaatste. 'Onze beste drinkers kunnen hem met één teug legen. Al zijn er ook een paar die twee...'
Thor fronste. De hoorn leek wat aan de grote kant. Daartegenover stond dat hij een geweldige dorst had.
'Maar gelukkig is er hier niemand,' vervolgde de Reuzenkoning, 'niemand van ons die zich hoeft te verlagen tot drie teugen.' Thor boog zich over de hoorn. Hij tilde hem een stukje op en begon te drinken. Niet lurkend of slobberend, maar met grote, luidruchtige slokken. Hij twijfelde er niet aan dat hij de hoorn in één teug leeg kon krijgen.
De dondergod had het mis. Hij moest even stoppen om op adem te komen, en toen hij in de hoorn keek, zag hij dat er nog steeds bijna evenveel bier in zat als toen hij begon.
'Maar..' sputterde Thor. 'Maar..'
Loki's ogen glommen en hij grijnsde achter zijn hand. O, wat genoot hij ervan Thor zo in het nauw te zien.
'Ai, ai!' zei de Reuzenkoning. 'Al gaat het je vast en zeker lukken met je tweede teug.' Meteen tilde Thor de hoorn weer op, sperde zijn keelgat wagenwijd open en goot het bier naar binnen. Maar opnieuw raakte hij buiten adem, en hij kon niet anders dan stoppen, om niet te stikken. Toen hij een blik in de hoorn wierp, zag hij dat er nog steeds maar weinig bier uit was verdwenen, hoewel hij hem nu wel vast kon houden zonder een druppel te morsen.
'Dit had ik nou nooit kunnen denken,' zei de Reuzenkoning. 'Thor! Drie teugen!
En dat niet alleen - als je deze hoorn leeg wilt krijgen, zal je laatste teug ook nog eens veruit de grootste moeten zijn.'
Voor de derde keer hief Thor de drinkhoorn, maar hoewel hij de inhoud met geweldige slokken naar binnen gulpte, kwam hij niet zover dat hij hem kon omdraaien en legen.
Driftig schoof hij de hoorn terug naar de schenker - om precies te zijn probeerde hij diens neus ermee te pletten.
'O jee,' verzuchtte de Reuzenkoning. 'Wat moet ik hier nou mee aan? Je goeie naam staat nu toch wel flink op het spel... Valt er nog iets, wat dan ook, te bedenken waar je beter in bent?'
"Van alles,' zei Thor met een rauw klinkende stem.
Benauwd keek Roskwa naar hem op.
De Reuzenkoning gaf hem een sarcastisch lachje. 'Van alles?' zei hij. 'Nou, goed dan.
De jongsten hier maken er soms een wedstrijdje van mijn kat op te tillen. Eigenlijk is het beneden alle peil dat ik je dit voorstel, maar na alles wat ik net heb gezien..' Vanaf een richel in de muur recht boven hun hoofd sprong een grijze kat naar beneden. Hij was zoals te verwachten flink aan de maat, zoals alle katten en honden in Utgard, maar toch niet veel groter dan een schaap of een bok.
Thor haalde zijn schouders op. Hij stapte op de kat af en sloeg een gespierde arm onder zijn buik. Maar toen hij probeerde hem omhoog te krijgen, kromde de kat alleen maar zijn rug.
Toen blies hij en spuwde in Thors gezicht.
Thor strekte zijn arm hoog boven zijn hoofd, en de kattenrug kromde mee. Nu stond de dondergod recht onder de buik van de kat, en hij duwde met beide handen, maar pas toen hij op zijn tenen ging staan, en zo veel druk zette als hij kon, klonk er een schelle miauw en werd de kat gedwongen een voorpoot van de grond te halen.
De Reuzenkoning kreunde. 'O! Nou ja, het is natuurlijk nogal een grote kat, en we moeten niet vergeten dat Thor nog altijd een stuk kleiner is dan het jongste knulletje hier.
Meer een dwerg eigenlijk.'
Thor ontplofte. 'Een dwerg!' brulde hij.
'Een dwerg! Laat er dan maar eens een van die meute hier met me worstelen. Maakt me niet uit wie. Ik ben geen dwerg!'
'Worstelen! Met jou?' De ogen van de koning gleden langs de banken vol reuzen, en langzaam schudde hij zijn hoofd. 'Nee, zei hij met een smalend lachje. 'Dat is beneden hun waardigheid. Ik wil hier niemand beledigen.'
Thor opende zijn mond, gooide zijn hoofd
in zijn nek, en brulde.
'Wacht,' zei de Reuzenkoning. 'Ik weet al wat. Als je wilt, mag je met Elli worstelen, mijn oude pleegmoeder. Maar wees gewaarschuwd, ik heb haar een paar mannen en reuzen op de mat zien smijten die er een stuk sterker uitzagen dan jij.
Hij schreeuwde een keer luid, en even later hobbelde er een oud vrouwtje binnen, zwaar leunend op haar stok. Ze had een ronde rug, en de huid rond haar polsen en nek zat los.
Thor was te kwaad om het gebruikelijke ceremonieel te volgen. Maar toen hij zich op het oudje stortte, deed ze nog geen halve stap terug, en van alle kanten klonk het gegrinnik van de reuzen. Erger nog, zelfs Loki's hatelijke lachje was duidelijk te horen.
De dondergod greep de oude vrouw bij haar benige schouders en probeerde haar tegen de grond te werken, maar hoe meer druk hij uitoefende, hoe steviger ze leek te staan. Ze keek Thor loensend aan - haar ogen stonden niet helemaal in het gelid - en pakte hem bij zijn linkerarm. Thor schudde haar af, maar toen deed ze een greep naar zijn hand, en liet die pas weer los toen Thor haar hard raakte met zijn rechterschouder.
Opnieuw kreeg Elli Thors hand te pakken, en met een felle draai zette ze zijn arm klem achter zijn rug. De god hapte naar adem. Hij ging door zijn knie, en alle reuzen loeiden van plezier.
'Genoeg!' brulde de Reuzenkoning. 'Het is genoeg geweest. Je bent sterk, Thor. Erg sterk. Maar niet sterk genoeg?'
Een van de jonge reuzen raapte Elli's stok op en gaf hem beleefd aan haar terug. Daarna bedankte de Reuzenkoning zijn pleegmoeder, en na nog een laatste ijzige blik op Thor schuifelde ze de zaal weer uit.
'Je vragen met iemand anders hier te worstelen lijkt me nogal zinloos’, zei de Reuzenkoning tegen Thor. 'Als je zelfs mijn arme, oude pleegmoedertje niet aankan. En het wordt zo langzamerhand ook laat, trouwens.' Thor voelde zich woedend en vernederd en geradbraakt. Hij wilde alleen nog maar verdwijnen, zo snel mogelijk weg uit Utgard, terug naar huis.
Maar in plaats van hem nog langer te plagen of buiten de deur te zetten, veranderde de reus van het ene op het andere moment in de hartelijkste gastheer die je je kunt wensen. Hij bood ze een plek op de banken, en toen de vier reizigers genoeg hadden gegeten en gedronken, brachten de bedienden comfortabele kussens. Thor, Loki, Thialfi en Roskwa strekten zich uit en vielen als een blok in slaap, omringd door tientallen snurkende reuzen.
De volgende ochtend wilden Thor en zijn metgezellen zo snel mogelijk op pad, maar de Reuzenkoning liet hen niet gaan voor ze uitgebreid hadden ontbeten, en vervolgens werd Thors rugzak nog volgestopt met proviand.
'Want het is nu eenmaal een bekend spreekwoord, zei de Reuzenkoning. 'Reis je over de bergen of over de zee...?'
'Dat hebben we gedaan,' zei Thialfi. 'Beide, maar 't zat niet mee.'
'Reis je over de bergen of over de zee,
neem dan altijd genoeg te eten mee?'
'Op weg hiernaartoe,' zei Roskwa, 'hadden we te weinig. Toen hebben we twee dagen niets gegeten.'
De Reuzenkoning stond erop zijn gasten een stukje te vergezellen. Gezamenlijk liepen ze door de gehavende, smeedijzeren toegangspoort, en vervolgden hun weg over de groene vlakte.
De kinderen werden met iedere stap vrolijker, maar Loki was nogal stil en in gedachten verzonken.
'Nou, Thor, zei de Reuzenkoning, 'voor ik omkeer, wil ik je vragen of je blij bent dat je in Utgard bent geweest. Hoe vind je dat het is gegaan? En trouwens, heb je ooit iemand ontmoet die zo machtig is als ik?' De dondergod wist natuurlijk dat hij, alleen al door zich in Utgard te wagen, had aangetoond dat hij lef had, maar of het bezoek zo goed was geweest voor zijn repu-tatie... Als de goden en godinnen hoorden wat er was gebeurd, en erachter kwamen dat hij het onderspit had gedolven tegen een kat en een oud vrouwtje, zouden ze hem eerder uitlachen dan bewonderen.
Thor staarde naar zijn voeten. 'Je bent me te slim af geweest, zei hij. Ik heb verloren.
Dat valt niet te ontkennen! Hij keek even om naar de vesting. 'Erger nog, nu hebben jullie een reden om over me te roddelen en me belachelijk te maken, en dat kan ik niet uitstaan.'
'Thor!' zei de Reuzenkoning. 'Luister!' Hij glimlachte, en het was moeilijk te zien of zijn glimlach vriendelijk was, of vals. 'Nu we hier buiten de muren van mijn fort staan
- en als het aan mij ligt, zet je er nooit meer een voet binnen - zal ik je de waarheid vertellen.
Onzeker keek Thor op. Hij vroeg zich af of de Reuzenkoning hem opnieuw voor de gek hield.
'Je had ons allemaal kunnen verslaan,' zei de Reuzenkoning, 'als ik geen magie had ge-bruikt. Krachtige bezweringen.' Loki gaf Thor een vals lachje.
'Om te beginnen was ik het die je in het bos ontmoette. Ik was Skrymir. Het was de duim van mijn handschoen waarin je sliep?' Thor fronste.
'Ik gebruikte een magische formule om de sloten van mijn rugzak te vergrendelen zodat je ze niet open kreeg. En die drie hamerslagen! Als één daarvan me had geraakt, had ik het niet naverteld. Herinner je je die heuvelrug met die drie vierkante gaten erin? Die heuvel had ik tussen jouw hamer en mijn arme hoofd gelegd.
Thialfi en Roskwa keken vol verbazing omhoog naar de Reuzenkoning.
'En die wedstrijden! Loki, je at snel, heel snel, maar zelfs met alle honger van de wereld was het je niet gelukt. Logi, de reus tegen wie je het opnam, was namelijk een bosbrand en daarom kon hij ook de tafel verteren.'
Op het gezicht van de raddraaier wisselden ontzag en verontwaardiging elkaar af.
'De bedrieger bedrogen,' zei de Reuzenkoning tegen Loki. 'Je verdiende loon.' Hij draaide zich naar Thialf. 'Je liep tegen Hugi, zei hij. 'Maar Hugi was niet anders dan mijn eigen gedachtenstroom. Je liep snel, Thialfi, heel snel, maar niemand kan de snelheid van mijn gedachten bijhouden.' Thialfi wist niet wat hij ervan moest denken. Hij bolde zijn wangen en schudde zijn hoofd.
'En Thor!' riep de Reuzenkoning uit. 'Zoals je uit de grote drinkhoorn dronk... Echt, ik heb nog nooit zoiets gezien. De andere kant van de hoorn zat in de oceaan - en als je daar straks arriveert, zul je zien hoeveel lager het water nu staat.'
'De oceaan,' herhaalde Thor. Hij was met
stomheid geslagen.
'En dan die kat...'
Thor voelde zijn hartslag omhoog gaan, en zijn bloed begon te koken.
Mijn volgelingen kregen de schrik van hun leven toen je hem dwong een poot op te tillen. De kat was in werkelijkheid Loki's zoon, de reuzenslang die op de bodem van de oceaan ligt en zich helemaal om Midgard heeft gekronkeld. Je hees hem zo uit het water, en tilde hem zo hoog op dat hij de hemel haast raakte.'
Thor keek kwaad. Er dreef een rode waas door zijn ogen en hij knipperde en kneep.
'Over het worstelen... Thor! Mijn pleegmoeder Elli is de ouderdom zelf. Er is niemand, maar dan ook niemand in de negen werelden die aan de ouderdom ontkomt. Maar Elli kreeg jou niet verder dan op één knie.' Thor kookte van woede. Hij gromde en snoof.
Roskwa keek benauwd naar haar broer, en Thialfi keek al even benauwd terug.
Toen wierp de Reuzenkoning Thor een blik toe die al het gras om hem heen deed verdorren.
'Hier scheiden onze wegen’, zei hij, 'en het zou voor ons allebei het beste zijn als je je voortaan verre houdt van Utgard. Mijn vesting staat onder mijn hoede. Dat zal altijd zo blijven. Ik bewaak hem met magie, zodat je nooit de kans zult krijgen me te verzwakken of te verslaan.'
Thors hand klemde zich om de steel van zijn hamer. Hij zwaaide hem hoog boven zijn hoofd. Maar toen hij hem door de lucht liet suizen, was de heerser van Utgard niet langer daar. Hij was verdwenen.
De dondergod draaide zich bliksemsnel om naar het granieten fort, met de bedoeling erop af te stuiven en alles kort en klein te slaan, en de reuzen van Utgard tot de laatste toe uit te roeien. Maar ook het fort was weg, nog geen stukje muur was er meer te zien; alleen de uitgestrekte, prachtige groene vlakte.
Geen Utgard. Geen Reuzenkoning. Alsof ze nooit hadden bestaan, en Thors grote reis alleen een dagdroom was geweest.